Die genen |
Ik wil
een man worden. Oneven woorden. Schrijnend biggelend m'n lippen terneer. Waar spiegel mij placht angst te tonen. Werd ik, genen gereflecteerd, meegesleurd overspoeld. Golven onbegrip. Schuim schande. Wat en waarom wedijverden. Kniepeesreflex. Afgewende blikken. Ik sprak koeterwaals begrijpelijke blokjes van eenzame klanken. Ik zei dat ik eigenlijk een man was in een vrouwenlijf. Het belangrijkste in het leven is jezelf te blijven. Werd mij met de paplepel door de strot gestuwd. Thans verdronken in ambiguïteit. Voorheen was liefde vochtige lippen luisterend oor omhelzing verwarmd. Nu zien m'n oorschelpen dat zelfverloochening hun de euforie van m'n geboorte kan herschenken. Kwaadsappige ik! Die ze dat ontzeggen wil. Toen ik zei dat ik volledig man wilde worden. Ving ik tenslotte de blik van m’n vader. die m’n moeder bekeek. Sprak hard de aloude vrees. Dat, dat, mijn zelfdestructie zo lang in de maak haar dood zou worden. Maar nee! Complimenten. Wrang. Kneep in m’n wang. Dat ik, de dochter, de dochter! In elk geval door zou leven. Wat een feest. Slechts een pietepeuterige twijfel. Is dit het waard? Vraag in koor. Is dit een vraag? Wederhoor. Toen ik vertelde dat ik echt niet meer in een vrouwenlichaam wilde zitten. Dacht ik dat bloed bond. Warm druipend vloeiend stromend. Tenslotte pakte m'n vader dag of twee later z'n jas. IJskoud. Stapvoets. En m'n moeder bij de arm. Spankeren in stilte. Tersluiks escaleren. Kerkhof in zicht. Reünie! Oma! Oom! Dacht ik anti pessimist. Daar, zei ma. Rasperige stem. Samenrotting zerken. Daar, zei ma. Liggen de vrienden die je afgestoten hebt. Daar, bij die crypte familie vervreemd. En daar, brekende stem. Je zoon! Dochter! Mijn toekomst zelf gegraven. Ik gaf te kennen dat ik een man was. Triomf. Kreeg dat ding, drie letters plakkerige ironie, doch niet aan me, maar op. M’n genen ‘t subject. Ja, kloppend. Want gevuld met m’n eigen bloed. Stromend vloeiend druipend. Langs blikken afgewend op zoek naar wie ik dan wel mocht zijn. En wie niet. |