Huilen |
Ik wil huilen.
Simpelweg huilen. Clichématig, zoals het bedoeld is. Zoals iedereen, dat wel eens wil. Of nodig heeft. De vallende last, ontlasten. 't Pak van het hart, ontharden. Die klassieke lading, die al eeuwen op springen staat, en dat plethora aan emoties, dat er toch eens uit moet. En huilen, en snikken, en janken, of of. Dat is alles wat ik verlang. Niet overdreven, niet 40 etmalen, Nee. Niet per se. Gewoon bij tijd en wijlen, sporadisch, af en toe. Ach toe, laat me toch huilen. Ik smeek je. Het liefst alleen. Maar samen mag ook. Om mezelf, om de honger, of de armoe, de olievlekken, of de ozon. Om anderen. Om alles of niets. Om iedereen. De wereld. In 't algemeen. Ik wil huilen, gewoon. Eén reden is genoeg, Of geen, of een paar. Het mag zelfs gaan zoals het vroeger ging, toen oppervlakkige schaafwonden, en irriterende broertjes, de tranen zo makkelijk deden vloeien. Maar helaas, zo gaat het allang niet meer. Zelfs niet in enge dromen, ontluisterende verbeeldingen, of roerende hallucinaties. De kurkdroge werkelijkheid is, ik kan het niet. Al wil ik het wel, want wat ik wil, is de eindeloze brokken in m'n keel, verwarmen en omsmelten, tot vloeiende, vloeibare tranen. En ik wil de twijfels, de angsten, de onzekerheden, verhitten, en de condens opvangen, naar beneden leiden, over m'n droge huid, en ze tranen noemen. Zelfs het zoute krokodillenwater, zou me bekoren. of gewoon een veegje vocht, een korte snik. Ik zou willen dat de zinloosheid van het leven, van mijn leven, schaamteloos over m'n wangen stroomt, in plaats van zich vast te klampen, in m'n vlezige lijf. Gortdroog, en vastgeroest. Ik wil dat m'n traanklieren uitdrijven, wat zich heeft opgehoopt. De hoop, en alles wat daaruit voort komt, en die dingen, die daarna uitblijven, of achter. Ik wil dat de woede, de vreugde, vrijelijk langs m'n oogballen kan glijden. Dat het doorzichtige, zoutige water, de troebele, bitterzoete ziel omspoelt, en dat de refractie toont, wat het spijkerjack, halsstarrig verbergt. Ik wil huilen. Een uitgerekte ademteug, daar waar de zuurstof op rantsoen is. Een sprintje trekken, wanneer verlamming je benen heeft genomen. Ik wil huilen. Maar het beste wat ik kan, is een innerlijk gejammer, een zuivere treurnis, zonder tranen. Ik vergrijp me aan uien, harde wind, en korrels zand, maar het kan en mag niet baten. Niet echt tenminste. En dat stemt me droevig, tot onder m'n huid, treurig, tot in m'n botten. En het zout, het eeuwige, het eindeloze zout, dat de gevangen tranen achterlaten, begint steeds harder te bijten, en te schreeuwen, Totdat ook die, gesmoord wordt door gewenning. |